Dag 17: Glendale / Bryce Canyon

17 augustus 2009 - Glendale, Utah, Verenigde Staten

Het was ’s nachts nog behoorlijk koud geworden; willemijn was bij papa en mama in bed gekropen en ik had mezelf opgerold tot een bolletje onder de deken. Niemand had echt goed geslapen, maar het werd al snel weer stukken warmer – van onder de dikke dekens en kleren in de korte broek – en dat deed ons humeur veel goed.

Na alles afgekoppelt te hebben vertrokken we naar Bryce Canyon. Onderweg rijden we door Red Canyon, waar de rotsen – suprise suprise – knalrood zijn. Die moeten natuurlijk van dichtbij bekeken en beklommen worden, dus stoppen we even om dat te doen en natuurlijk foto’s te maken.

Bij Bryce Canyon moet er natuurlijk ook even gestopt worden om foto’s te maken van het bord – we moeten wachten op een halve bus japanners, die hier echt overal zijn. We rijden het park in, langs de rangers die er echt zo uit zien als op tv: strohoed, wandelschoenen, shirt met penningen, enz. Al op de parkeerplaats zien we het eerste dierenleven: de squirls oftwel eekhoorns die hier overal zitten en ook helemaal niet bang zijn. Maar, waarschuwen verschillende borden, je moet ze niet voeren want ze kunnen gemeen bijten.

We rijden naar binnen, genietend van het uitzicht. Bryce Canyon ziet er heel anders uit dan Grand Canyon: het is gevormd door wind en zandstormen, niet door water. En alles is er heel oranje, dat komt door de ijzer in de bodem. We stoppen onder andere bij een dal vol pilaren, die lijken op stalachmieten maar dat niet zijn, ze zijn zoals de rest van de canyon gevormd door weer en wind.

Ook stoppen we bij wat waarschijnlijk de grootste natuurlijke arch – boogbrug – in de hele wereld is. Je mag er jammergenoeg niet dichtbij komen, er staan hekken omheen, maar door de feloranje kleur is het heel mooi, want er doorheen zie je de groene bomen.

Groen waren de bomen trouwens niet overal, op veel plekken was het bos veranderd in een spookachtig landschap: de grond was grijs, de bomen zwartgeblakert en zonder bladeren of naalden. Dat kwam omdat er in juli hele hevige bosbranden geweest waren, die grote stukken van het park in vuur en vlam hadden gezet.

Op de terugweg doen we het enige plaatsje in de omgeving dat je stad kan noemen aan, om boodschappen te doen. Maar de weg daar naartoe is enorm lang, en volkomen uitgestorven. We vervelen ons behoorlijk, en doen een paar competities backgammon (ik begin al iets beter te worden) totdat we midden op de weg een kudde schapen zien staan. Die lopen rustig, alsof het niets bijzonders is de weg over. Dat doen ze op eigen houtje, er is geen herder of herdershond te zien.

Het duurt even voordat de schapen de weg over zijn, omdat er eentje heel rustig midden op de weg aan een plukje gras blijft knabbelen. Pas als de rest van de kudde de weg al lang over is, kijkt hij op en rent weg. We kunnen eindelijk verder rijden en na een tijdje komen we aan in Cedar City, waar we eten en een extra deken inslaan. Dan rijden we de lange weg naar de camping weer terug, fantaseren over hoe het zou zijn om hier te wonen – want ze hebben hier prachtige huizen – en doen nog een paar keer backgammon, tot het iedereens neus uitkomt. En dan zijn we thuis. We eten brood, en pakken onze nieuwe dekens en warme kleren bij elkaar voor nog een koude nacht.